anders
te weten dat in deze stad jij er gewoon was
ineens je lach nog net een zwaai voordat je op je oude racefiets snel om een hoek verdween
altijd wel ergens naar op weg vol van weer een nieuw idee
gisteren is het gebeurd
vandaag al loop ik anders door de stad
anke labrie
(virtuele trofee, thema: ‘van afscheid en pijn’ op www.pomgedichten.nl 20-09-2020)
Briljantjes van 12 september 2018
Briljantje, een programma over dichters, schrijvers, kunst en cultuur. W 10: september 2018; met gedichten van Anke Labrie, Donovan Spaanstra, Rik Meijers en de Poezie-machine van J.P.Guepin. Presentatie Gonny van Oudenallen, Techniek Maurits Guepin.
OPEN PODIUM 2016
Deze drie gedichten heb ik voorgedragen tijdens Open Podium 2016. Geplaatst met toestemming van de organisatie van Open Podium. Films: Jan ter Heide
“Factor 70”
“De Dood”
“Eerste wereldreis”
PAASGEDICHT De warmste paasdagen sinds jaren (2011)Woonkamers voor balkons verruild de boxen mee naar buiten Bach in een battle met James Brown of die kutmuziek niet zachter kanBarbecue op het plaatsje verderop een paaslam laat verdachte geuren los gekrijs, gerinkel, weer gekrijs gewoon een ruzie of een 1-1-2Mickey en Minnie op hun kop drogend na een dagje strand hangen druipend voor zijn raamHij ziet met leedvermaak de files op tv schenkt nog maar eens een borrel in en pelt het laatste hardgekookte ei
© Anke Labrie
DECEMBERGEDICHTEN December in New York 1992
Honderden lichtjes in de boom voor het hotel welkom in de stad met elke dag zes moorden volgens de statistieken van het afgelopen jaar een vredig sprookje en het sneeuwt nog ook
Kleurige schaatsers op het ijs in Central Park tussen de kale bomen en de grauwe stenen tegen een achtergrond van wolkenkrabbers doelloos reikend naar een wolkenloze hemel
Retrospective Matisse in Modern Art rijen kleumend voor de toegang tot het zuiden de vleugel met Madonna’s van het Metropolitan ieder Christuskind is uit het goede hout gesneden
Op elke gladde stoep staat watch your step de taxi zet ons af voor Empire State Building als ik de lift instap denk ik ineens aan Icarus het Vrijheidsbeeld blijkt kleiner dan ik dacht
© Anke Labrie
EEN EIGEN TUIN
trots zit hij naast zijn eigen tuin voor het grauwe huizenblok
twintig stoeptegels heeft hij gelicht de ruimte afgebakend met een hekje vier molentjes draaien in ‘t rond tussen narcissen en rode tulpen twee felgekleurde tuinkabouters staan vissend naast het vogelhuisje
en deze kerst een boom met kluit hij weet al waar hij komt te staan en hij versiert hem nu eens zelf neemt hij zich heilig voor dan nog een rendier met een slee en langs het hekje knipperende lichtjes
rond zessen klinkt een schelle stem langzaam klapt hij zijn stoeltje in en sloft zuchtend naar binnen
© Anke Labrie
(geplaatst op www.pomgedichten.nl 16-12-2013)
zoals vogels altijd weer in een dichte zwerm uitwijken naar het zuiden
zoals kuddes altijd weer tijdens de grote trek het dorre land verlaten
zoals mensen altijd weer in vermoeide massa’s vluchten voor elkaar
zo probeer ik altijd weer in mijn dooie eentje te ontkomen aan mezelf
© anke labrie
DE OGENDICHT-RIVIER
de winter streng het strooizout schaars
de smalle hoge dijk op onbepaalde plekken spiegelglad
doodstil zit ze achterin haar voeten stevig om de schooltas heen geklemd
pal onder haar het diepe donkere water van de ogendicht-rivier
bij elke bocht knijpt ze haar knokkels wit
vandaag wordt het heelal door Buschauffeur bestuurd
© anke labrie
ingezonden naar gedichtenforum de Contrabas 14-05-2011
MONUMENTJE
hij zakte zomaar in elkaar liet al zijn wegwerptassen los
een restje wijn en blikjes bier rollen rinkelend over straat
geschrokken deinzen mensen terug geen mond-op-mondbeademing
een enkeling pakt zijn mobiel iemand zet een blikje recht
de tram waarin ik zit trekt op
zolang ik hem kan zien kijk ik nog even om
met zijn volle ruige baard in winterjas van mottig bont liggend voor een bloemenstal met al die blikjes om hem heen is het vanuit de verte net een gigantisch knuffelbeest alvast door iemand neergelegd
© anke labrie
NARCISSUS POETICUS
Een hagelsteen is blijven liggen op de schouder voor haar de witte korrel steekt scherp af tegen de zwarte stof waarin hij straks voorgoed verdwijnt
De zon, het wolkendek doorborend bestraalt fel haar gebogen rug als ze de aarde neer laat vallen
De terugtocht valt haar zwaar de sporen van een kille winter knarsen onder haar gelaarsde voeten
Wanneer ze afslaat, staat hij daar ineens gewoon in bloei, de witte narcis door hem altijd poëet genoemd
De laatste keer dat zij er eentje zagen in Portugal, pas vorig jaar declameerde hij nog uitgelaten ‘Wanneer de lente komt, En als ik dan al dood ben…’
©Anke Labrie
(‘Wanneer de lente komt’ Pessoa, Fernando, Gedichten Vertaling August Willemsen. Amsterdam 1978)
STRAND
Traag kruipen ze die middag omhoog over hun tengere rug, twee schaduwen. Nog is het zand warm en breed het strand.
Hun kinderen spelen zoals kinderen spelen, ze bouwen natuurlijk een zandkasteel en graven een diepe gracht daaromheen.
Hij is de prins en zij de prinses. Het paard slaat op hol, het slot gaat kapot. Ze geven het echter niet op en bouwen een nieuw.
Nu nog veel mooier, met schelpen versierd. Maar de vloed komt eraan. Het strand wordt te smal en het zand wordt te zwaar.
Ze redden het niet alleen. Het wordt koud. Geen hulp van het koninklijk paar, stram en verstijfd. Het heeft zich te lang ingegraven.
© Anke Labrie
ODE AAN DE BIBLIOTHEEK
Bij de A van Arendsoog begon voor mij de bibliotheek achterin bij boekhandel Sacré, een dorpje verderop – alle boeken van de uitleen op mijn school had ik gelezen, de kinderbijbel bij ons thuis kende ik uit mijn hoofd –
In wel twintig delen stond hij op de voorste plank, de schrijver heette J. Nowee, geen W.G. van de Hulst. Ik leerde dat je braaf kon zijn, juist door wel te vechten.
In elk geval moest je geen ezel hebben, maar een paard, geen stralenkrans, geen doornenkroon en geen sandalen. Een cowboyhoed, laarzen met sporen en twee revolvers. Geen vriend die je verraden zou, wel een trouwe indiaan.
Jezus kon ik nu gelukkig wel een poosje laten schieten, want de hemel kwam pas later. Als je maar in leven bleef, net als Arendsoog, dan had je die voorlopig nog niet nodig.
Voor het eerst verboden boeken, in de échte bibliotheek. R van realistisch stond voor Rot, zo vond mijn moeder. Terug naar Oegstgeest moest linea recta teruggebracht, bij De nacht der Girondijnen, greep zelfs mijn vader in.
Eenmaal aangeland in Amsterdam, las ik de avonden en de hele nacht. Ik leende alles, wat me ooit verboden was. De Russen, de Amerikanen en schrijvers uit de Oriënt.
Tussendoor las ik veel thrillers, ode aan mijn kinderjaren, dikke pillen om te kunnen slapen. De held lost alles op. Biografieën over kunstenaars. De dichters en de filosofen. Komrij’s In liefde bloeyende, liet ik heel vaak verlengen.
Van jongs af aan, een toevluchtsoord, een dok, een haven, de bibliotheek. Maar bovenal een rijke bron van avontuur, een eiland van piraten, zoals Pessoa met zijn Ode van de Zee.
© anke labrie
(Opening Centrale OBA 7 – 7 – 7 )
EEN GOEDE ZET
Domme dominomus, zo gedomesticeerd dat je brood én spelen wilde in je overmoed. Een kruimeldief, dat vonden we wel goed, maar met die spelen, daar ging het verkeerd.
Erasmus, een beroemde mus van het mensenras, zei dat dieren die het minst op mensen lijken het gelukkigst zijn. Dat zou ook nu weer blijken. Even was je vergeten wat een geluksvogel je was.
Trouwens, waarom ben je niet in Rotterdam gebleven en weer naar Leeuwarden gegaan, plaats van de moord? Alleen omdat je daar geschiedenis hebt geschreven?
Wellicht heb je je leven toch niet voor niets gegeven, een domino-effect: van deze moord heeft iedereen gehoord. Een goede zet, net nu jouw familie probeert te overleven.
© anke labrie
(Gedicht in opdracht: Natuurmuseum Fryslân “De grote huismussententoonstelling”)
WATERSNOOD 1953
het water in de sloot was bijna zwart het stroomde anders dan normaal heel snel in kleine golfjes het stond ook hoger soms spatte het gewoon over de weg ik bleef in de erker voor het raam staan naar buiten mocht ik niet het stormde veel te erg en er liep niemand op de weg ook de hond moest binnen blijven het hele land stond onder water hoorden we op de radio mensen verdronken of ze zaten op het dak ik kon niet zien of onze boot nog vast lag de grote schuur die stond ervoor de radio bleef aan de hele dag en hij mocht van mama hard er braken nog meer dijken door de koningin was er naar toe gegaan in een helikopter want de weg was weg we hadden er die week een nieuwe baby bij die zou wel blijven drijven in het rieten wiegje die zou gered worden door een prinses of door de koningin op kaplaarzen want we waren veel aan het bidden de zuster met de mooie ronde broche waar een kleine ooievaar op stond had haar een schone luier omgedaan en lekkere warme kleertjes aangetrokken ze lag zo lief te slapen en ze merkte niks mama deed geen middagdutje ze ging tekeer tegen de zuster dat ze de stofzuiger moest laten staan want straks stond alles blank beneden onze kleren moest ze in gaan pakken toen ik de zuster hielp op zolder de grote koffer leeg te maken zag ik over de weilanden langzaam het water komen stromen het was een mooi gezicht ik mocht de onderbroeken tellen voor ieder twee en ook twee hemden de zuster zei dat mama bang was en daarom had gescholden ook op mij ik was niet bang papa was ook nooit bang hij zwom zo naar de overkant van de rivier als er een wedstrijd werd gehouden en hij won altijd mama kon niet zwemmen ik al wel een beetje bij de palen aan de kant papa had het me geleerd op de oude autoband bleef ik al drijven ik kon ook al een stukje varen alleen het sturen lukte niet de vaarboom was te zwaar voor mij als papa hielp dan ging het wel zijn armen waren langer met onze knechten en de buurman was hij al heel vroeg naar de dijk gegaan op een grote vrachtwagen met zand uit de schuur namen ze schoppen mee hij zou de dijk weer heel gaan maken
© anke labrie
KINDERTIJD JAREN VIJFTIG
Er waren feeën bij de buren op het erf één in het roze, eentje in het geel en nog een andere in lichtblauw. Het konden ook prinsessen zijn. Ze droegen lange jurken, heel doorschijnend met vleugels aan de mouwen en met linten soms zweefden ze dwars door de mist. Het was nog vroeg, maar ik was wel wakker. Nu kwam er nog een fee of een prinses ook in een lange jurk, maar dan in ’t wit en met een sleep, maar zonder vleugels. De prins was helemaal in het zwart. Bloemen had hij meegebracht alleen maar witte, zonder kleur. Hij droeg één handschoen en hij had een rood gezicht. Hij had geen kroon op wel een hoge hoed, een zwarte of een grijze. Woonden we nu maar dichterbij die stomme mist en al die sloten. Eerst zoende hij die in het wit en gaf haar al de bloemen. Toen zoende hij de andere feeën maar zij kregen niks. Ik kon geen glazen muiltje zien, er was in elk geval geen koets. De paarden stonden gewoon in de wei, de mist was nog niet helemaal verdwenen. Er kwam een glimmend zwarte auto aan waarin de buurman is verdronken, daar zijn ze allemaal toen ingegaan en mama zei dit is geen sprookje, dit is een bruiloft.
© anke labrie
Hieronder een selectie uit : “Aan de oevers van de droom” (Galerie/Uitgeverij De Roos van Tudor, Leeuwarden)
Dorp aan de IJssel, ochtendnevel over de polder. Dromende koeien, een doodstille reiger als wachter.
Stad aan de Amstel, baken van licht. De zang van sirenes draagt ver. Reigers dragen beelden aan van vroeger.
Afrika, wreed paradijs. Slapen op het wiegelied van nachtzwarte klanken. De grote moeder waakt.
India, verbloemde droom, gekleurd door zonlicht. Ossen trekken gelaten de ploeg in het spoor van de goden.
© anke labrie
Zo vaak haar mond voorbij gezwegen
op weg naar goud
in ivoren torens gewoond
de koningskroon voor zilverlingen ingeruild
het bleek slechts wisselgeld.
© anke labrie
Gekrompen landschap van haar kinderjaren, vertekend beeld voor altijd opgeslagen.
Haar blik was ruim, de wereld wijd en grote mensen wisten overal de weg.
© anke labrie
Het linnen laat de beelden los in verf verspreid over het doek. Losjes vanuit de pols laat zij hen dansen op het ritme van de kleur.
Het vlak wordt nu verdeeld. Zij heerst met straffe hand. Vastgelegd in betekenissen vluchten beelden in het koloriet.
Maar zij heeft ze goed doorgrond, weldra zullen ze kleur bekennen. Hoewel door lagen verf getemperd keren ze op het linnen terug.
© anke labrie
Maan, verlicht kompas, wassend in het donker de naald zien trillen in de albasten kom.
Niet langer verdwalen in het haar vreemde land.
© anke labrie
Cirkels van kleur zwiepen over het linnen. Een beeld, verstrikt in de verf, rukt zich los.
Spielatten kraken, linnen buigt, penselen dreigen te breken, de ezel houdt nauwelijks stand.
Het beeld heeft geen weet van een kader, raakt keihard de rand van het doek,
kent niet de hand van de meester, behoort nog aan niemand toe. Blind is het in zijn woede.
Gehavend, ontdaan van de verf, raakt het verward in een lijn. Tijd om afstand te nemen.
© anke labrie
Aan de oevers van de droom heeft zij haar huis gebouwd. Een kelder voor de inmaak, zoete herinneringen achter glas.
Een zolder waar de vruchten rijpen, oogst van jaren. De zon verwarmt het huis, de maan verlicht het.
Zij slaapt goed op de aarden vloer, ramen open. De deur blijft van het slot. De godendrank staat klaar. In elk vertrek voelt zij zich thuis.
© anke labrie
|